Blog

De microbiële kringloop wordt overal onderbroken

In bodem, plant, dier en mens wonen niet dezelfde bacteriën. Bacteriën veranderen continu. Er is altijd een lokale bacteriesoort en een soort die voorbijkomt. Samen vormen ze een harmonische flora, een eigen flexibel ‘bacterie-orgaan’ dat perfect past bij het betreffende levende wezen en de betreffende leefomgeving. In alle leefwerelden zijn bacteriën te vinden en al deze ‘bacterie-organen’ communiceren met elkaar.

Het opsplitsen van deze kringloop, waartoe onze analytische geest ons verleid heeft, heeft iets tragisch: de grond, de plant, het dier, het water, de aarde en de lucht beschouwen wij allemaal als afzonderlijke gebieden. In tegenstelling tot vroeger weten we ondertussen dat alles met en door bacteriën leeft. En desondanks zien wij de wereld nog steeds als een soort bouwpakket waarvan men de stukken naar believen zou kunnen gebruiken. Voor een auto bijvoorbeeld worden de zetels, de motor en de banden afzonderlijk geproduceerd en naderhand volgens plan gemonteerd. Maar het leven zit niet zo in elkaar. Zodra wij ingrijpen in de bacterieflora van de grond, veranderen wij ook de bacteriële wereld van de plant.

Beschadigen wij de bacteriële wereld van een plant, dan verzwakt zij de bacterieflora van degene die haar verorbert. Wordt vervolgens een verstoorde bacterieflora van mensen, planten en dieren als mest in de grond ingebracht, brengt men de bodem schade toe. Waar men ook verstorend ingrijpt, altijd lijdt de héle kringloop van het leven. Het is een voedselkringloop: de bodem voedt de plant, de plant voedt mens en dier en hun stofwisselingsproducten wederom de grond.

Als men bedenkt dat fruit of aardappelen tijdens hun groei tot wel dertig keer chemisch-synthetisch worden bespoten, dan krijgt men een vermoeden van de totale chaos waarin zich de resterende microbenflora in een dergelijk cultuurlandschap bevindt.

Iedere omzetting wordt mogelijk gemaakt door bacteriën en altijd bewegen ze mee, de verandering begeleidend en de volgende stap voorbereidend. Aanwezigheid en beweging vallen hier samen. Een deel van de bacteriekolonie blijft, een ander deel gaat op reis. Rust en beweging vormen samen het microbiële wonder dat onze planeet doorweeft. Ook al denken wij er anders over, op aarde zijn er alleen cyclische processen mogelijk. Er is nergens ruimte die definitief verstart. Net zo min is er ergens op de planeet een einde, een gat waarin alles voorgoed verdwijnt. Niet in de zee en niet in de lucht. Aarde is leven en leven betekent verandering. Alles keert terug. Zelfs daar waar mensen voor stilstand zorgen, daar waar wij ons tegen de cyclus van het leven verzetten of aan deze kringloop proberen te ontkomen, verschijnen bacteriën op het toneel en brengen beweging in verharde structuren.

Wij hebben de microbiële kringloop overal onderbroken. Chemisch-synthetische kunstmest (die, zoals de naam al zegt, onnatuurlijk is) wordt door het bodemorganisme als indringer behandeld. De plaatselijke microbenflora verandert. Als men bijvoorbeeld leguminosen met stikstofhoudende zouten (bestanddeel van elke kunstmest) bemest, dan staken de voor de natuurlijke stikstoffixatie verantwoordelijke knolletjesbacteriën direct hun werk. In plaats daarvan zuigt de plantenwortel de in water opgeloste zouten noodgedwongen op. De levendige regulering van de stikstofopname door de microben en hun organische inbedding valt weg. Water en zouten laten de plant groeien. Maar door de stikstof groeit de plant zo hard dat de resterende micro-organismen niet in staat zijn om haar van de overige benodigde voedingsstoffen te voorzien, die noodzakelijk zijn voor een vaste structuur en de stofwisseling. Dus wordt het een waterige, slappe plant met een dunne huid en omdat ze alle energie nodig heeft om bovengronds te groeien, beperkt zij de wortelgroei. Niemand vraagt haar of ze dat wil – ze moet wel. Een op die manier opgepepte plant lijdt natuurlijk onder deze aan haar opgedrongen constitutie. Zij mist de opname van de levende materie via de wortel en de nog resterende bacteriën passen niet langer in het natuurlijke samenspel van bodem en wortel. De plant wordt weliswaar ogenschijnlijk groot, maar blijft innerlijk zwak. Haar vruchtbaarheid neemt af en de vatbaarheid voor invloeden van buitenaf neemt toe. Op dat moment verschijnen de helpers van de natuurlijke kringloop van het leven op het toneel, soortbeschermingsafgevaardigden van de natuur. Men kan het zich als volgt voorstellen: iedere plant zorgt voor het voortbestaan van haar soort door zaad te vormen. De zaden dragen de energie voor het nageslacht in zich, met alle informatie van de plant waaruit zij voortkomen. Om hun soort zo puur mogelijk te houden rijpen alleen de planten met de meest zuivere eigenschappen, terwijl de minder zuivere exemplaren vóór hun vermeerdering alweer tot aarde omgevormd worden. Deze taak nemen de ‘soortbeschermingsafgevaardigden’ op zich, die wij ten onrechte ‘ongedierte en plagen’ noemen: slak, preivlieg, coloradokever, aardappelziekte, maïsboorder, perenroest, enzovoort. Zij zorgen ervoor dat zwakke planten zo snel mogelijk afgebroken worden en weer in de bodem terechtkomen – voor een volgende, betere poging. Iemand die planten cultiveert ziet dat natuurlijk helemaal anders. Men wil graag aardappelen, maïs en peren oogsten en ziet het ‘ongedierte’ als vijand. In plaats van zich af te vragen: ‘Waarom worden deze planten opgegeten?’, pakt men de gifspuit, doodt de zogenoemde boosdoeners en vaagt met hen de natuurlijke compensatie gewoon weg.

Zo groeit een zwakke, ziekelijke plant verder. Zij draagt nu niet alleen een door de minerale zouten verkregen, onevenwichtige bacteriekolonie in haar wortel met zich mee, maar ook de bovengrondse gifstoffen. Men heeft vastgesteld dat sommige ‘plantenbeschermingsmiddelen’ de afgifte van plantenhormonen door de wortel dusdanig blokkeren dat deze door stikstof verzamelende bacteriën niet meer herkend worden. Hierdoor verminderde de groei van bijvoorbeeld luzerne met een derde. Dergelijke ‘plantenbeschermingsmiddelen’ zijn ook nog jaren na gebruik in de grond aantoonbaar. De bovengrondse delen, zoals stengel, bloem en blad leveren ook voor insecten een probleem. Insecten brengen de, door het gebruik van gif, veranderde bacteriën van bloem tot bloem. Dat blijft niet enkel beperkt tot het betreffende veld. Vlinders en hommels, kevers en vliegen nemen een verstoorde flora op en dragen deze met zich mee. Hieronder lijden dan weer de volgenden in de rij.